Enkele maanden geleden trad ik op in Nijmegen. Zoals altijd probeer ik tijdig op de plek van mijn optreden te arriveren, ik word nogal agressief in het verkeer als ik haast heb, dat vermijd ik liever. Ik was nooit eerder in Nijmegen dus besloot ik een grote wandeling door het centrum te maken.
Toen de winkels sloten begon het te regenen. Ik liep een winkelcentrum binnen om te schuilen. Het was een klein winkelcentrum dat ik overal had kunnen tegenkomen: een lange gang met blinkende tegels leidde me er doorheen, er speelde muzak en je vond er geen winkels die je in andere steden niet vindt. Het was Koolhaas’ generische stad ten voeten uit.
Ergens in het midden van die gang, op een bankje, zat een jong koppeltje. Ze waren 16 jaar, schat ik, waarschijnlijk jonger. Ik passeerde hen, ze zwegen, het meisje veegde tranen uit haar ogen. Toen ik de hoek om was begon hun gesprek opnieuw: zij begreep het niet, hij had geen antwoorden.
Het was vreselijk: op zo’n moment wil je alleen zijn met je vriendje of vriendinnetje, je wil in alle rust kunnen praten, janken en boos worden. Maar je hebt op die leeftijd nog geen plek: een studentenkot heb je nog niet, een restaurant kan je niet betalen, de McDonalds gelukkig wel. Het lijkt alsof de wereld jou en je relatie niet serieus neemt.
Ik heb het ook gekend: mijn eerste liefde en ik zochten naar plekken om samen te zijn. Onze relatie was er een van pleinen en parken, van treinen en stations. De relatie eindigde in een klaslokaal, en daarna nog eens in een sms en volgens mij nog een laatste keer in een mail. Heel af en toe, als ouders, broers en zussen weg waren, hadden we een huis, een eigen plek. Ik weet nog hoe dat was: als een koning in een net veroverd paleis.
Daar in Nijmegen wilde ik me omdraaien en hen geruststellen dat het nu erger voelt dan het is. Maar ik liet het maar: ze hadden de indruk kunnen krijgen dat ik hun relatie niet serieus nam. Dat deed ik ook niet – ik ben ouder en ben op weg om te worden waar ik toen zo op neerkeek.