Zonhonger

De treinen naar de kust zaten gisteren vol, stations liepen over. Niet onlogisch: de zon scheen, de paasvakantie is vervroegd en de Hello Belgium Railpass kwam te vervallen. In De Standaard reageert de NMBS bij monde van woordvoerder Bart Crols. Hij meldt doodleuk dat ze “wisten dat dit ging gebeuren” en dat ze geen reserveringssysteem invoeren voor de trein omdat ze de reiziger “maximale vrijheid” willen gunnen.

Je moet het de NMBS nageven: gevoel voor humor hebben ze. Een idee van wat er leeft, dan weer niet.

Hier in mijn woonplaats Rotterdam was het ook een drukte van jewelste. Mijn werkplek ligt achter een dijk die me van de Maas scheidt en gisteren stonden er tientallen auto’s geparkeerd op het gras. Mensen zaten in strandstoelen in de zon, enkele dappere zestigers namen een duik in het ijskoude water. Mijn schrijfhok bevindt zich in een oud schoolgebouw met dikke koude muren. Ik opende mijn raam, dat op het noorden ligt, in de hoop dat de warme lucht binnen zou stromen. Dat werkte niet, dus moest ik regelmatig naar buiten om op te warmen.

Op weg naar huis kwam ik voorbij een park waar zowat iedere grasspriet bedekt was met mensenhuid. Iedereen wrong zich in de meest onmogelijke posities om wat zon mee te pikken. Eén man spande de kroon: hij droeg niets meer dan een zwembroekje en zijn uitgespreide armen en benen vulde een hele coronacirkel. Hij leek een zeester op het droge, elke porie moest door de zon aangeraakt worden.

Een van de positieve dingen van de coronacrisis zijn de woorden; het is altijd spannend hoe nieuwe fenomenen genoemd zullen worden. Ik geniet van neologismen als knuffelcontact en zelfisolatie. Maar wat me ook opviel, is de definitieve doorbraak van huidhonger, het gemis van aanrakingen. Het woord bestond al, maar is sinds de pandemie breed ingeburgerd.

Dit deed me nadenken: zullen we de hysterische zonneklopperij die onze landen in hun greep houdt dan zonhonger noemen, de behoefte aan die deugddoende, warme omhelzing van de zon? 

Om half negen maakte ik nog een wandeling door mijn buurt, ik had nog een half uur voordat de avondklok mij naar binnen zou dwingen. Er kwam warmte van de stoeptegels en de gevels af, ramen stonden open. Mensen zochten de avondzon op. Het deed me denken aan een heerlijk diner waar je geen kruimel van wilt overlaten. Het moét op, zelfs als de laatste happen koud zijn.

Deze column verscheen in De Standaard op 31 maart