Vaderschap

‘Ik word vader,’ zei ik tegen een van mijn studenten Nederlands. Ik wilde hem alvast laten weten dat ik de komende maand plots afwezig kan zijn. Hij feliciteerde me en vertelde wat een wonder hij het zelf had gevonden, vader worden. Later, we spraken over de dijken die Nederland droog houden, vroeg hij plots of ik getrouwd was. Ik zei van niet. ‘Oh, dat is different,’ zei hij. ‘Anders,’ corrigeerde ik en schreef het woord op het virtuele schoolbord.

De afgelopen maanden richtte ik het huis in op de komst van de kleine: ik verhuisde naar een externe schrijfplek, maakte een kamer leeg, verfde muren en zette meubels in elkaar. Mijn geklus en gesleep voelde banaal, als een kunstenaar die zich moet bezighouden met de lijst rond zijn meesterwerk. Nu alles ongeveer op de juiste plek staat, lijkt het soms alsof de werkloze meubels met me spotten, zoals die kastdeur die ik maar niet recht krijg en me uitlacht: ‘Maak je maar druk om mij – nu het nog kan.’

Vorig weekend schreef mijn vriedin de naam van ons kind in de sneeuw. Ik keek goed rond of er niemand liep die we kenden en nam er een foto van. Een naam kiezen is een intiem proces, het voelt bijna prematuur, als een voorschot op een leven.

Ik merk dat mijn blik verandert: wat me voorheen niet eens opviel, is nu een mogelijk monsterlijk gevaar: een zebrapad, gladde trappen na een regenbui, daklozen in mijn buurt, losliggende stoeptegels.

Soms word ik overweldigd door het idee van het vaderschap, ben ik bijna buiten adem door de alomvattendheid van mijn verantwoordelijkheid, door het wonder, door de wereld die draait alsof er geen mirakel staat te gebeuren. En dit allemaal, denk ik dan, dit allemaal nog voordat het kind er is.

Het zal anders zijn. Wat zal het anders zijn.