Het weekend loopt op zijn einde en net als vorige week ben ik daar blij om. Dat de klok een uur oversloeg, leek me terecht: weer eentje minder.
De lethargie van het thuisblijven staat in schril contrast met het nieuws over Madrid, waar het leger oude mensen dood in bed aantreft en zorgverleners zich letterlijk kapot werken. Quédate en casa staat in de hoek van het televisiescherm, blijf thuis. Dit is hoe wij kunnen helpen, dus dat doe ik.
Spaanse huizen zijn donker en fris, voorzien van dikke muren en zware rolluiken. Heerlijk om ’s zomers een uurtje van de hitte te bekomen, maar niet geschikt om een maand in lockdown te zitten. Dat is te zien: een vrouw hangt uit haar raam, alsof ze wilde springen maar niet over de vensterbank heen raakte, iets verderop steekt een hond zijn snuit onder een rolluik door, snuivend aan de buitenlucht. Iedereen wordt bewaakt door die angstaanjagende, onzichtbare cipier.
Vanochtend draaide mijn onderbuur Semana Santa-liederen en brandde wierook, een andere buurman floot We are the Championsen het koppel beneden keek naar La casa de papel. Ik heb geen van hen ooit gezien, maar ik ben blij met ieder geluid dat ze maken. Het nieuws toont beelden van mensen in open ramen: sommigen spelen piano en vorige zaterdag, tijdens gedichtendag, droeg men poëzie voor. Publiek bestaat niet meer, dus woorden en muziek zijn bestemd voor wie het kan horen.
En iedere keer als ik de beelden zie kan ik wel janken. De levenslust die bijna letterlijk uit de huizen barst, zich via kieren en halfopen rolluiken naar buiten wringt om dan neer te storten in lege straten – er klopt helemaal niets van.
Vandaag regende het, ik gleed uit, toch iets dat klopte: die gladde stoeptegels zijn niet geschikt voor de regen.