Mijn online Spaanse les loopt elke dag minstens een kwartier uit. Niemand vindt het erg: iedereens plannen staan toch op pauze. We praten over eten, wat we in de supermarkt kopen en wat er in onze landen van herkomst gebeurt. Soms vertelt M., de docente, over de invloed van de kosmos op ons, hoe we rust kunnen vinden in deze tijden. Af en toe neemt ze een foto van haar scherm om haar werkgever te bewijzen dat ze aan het werk is. ‘Lach even, doe alsof jullie het leuk hebben.’ Achter haar hangt een poster van de school, de nationale slogan is eronder geplakt: ‘Este virus lo paramos unidos.’ Het is het enige dat me eraan herinnert dat het geen normale les is.
In verschillende media verschijnen artikels over hoe deze pandemie onze samenleving ten gronde zal veranderen, sommige klinken bijna hoopvol. Ik lees dat handen schudden nu afgelopen zal zijn, net als verkouden naar je werk gaan. Telewerken zal echt van de grond komen en de globalisering is definitief failliet.
Nu grote veranderingen worden voorspeld, dompel ik me onder in het bekende.
Tijdens een Skypegesprek met mijn familie tonen mijn nichtjes hun tekeningen. We hebben het over de moeilijkheden van thuiswerken met kinderen, de lange rijen voor de Colruyt en over de appeltaart die mijn zus voor haar jarige schoonvader bakte. Mijn nichtje vraagt aan haar opa om een aap na te doen – hij gehoorzaamt. Vorige maand is ons ouderlijk huis verkocht, er moeten spullen verdeeld worden. Ik vraag en krijg het grote bed dat op de zolderkamer staat.
Later die avond, terwijl de Spaanse premier al de waanzinnige maatregelen opnieuw oplijst, maak ik mijn huiswerk, lees ik over pensioensparen en zoek ik online naar een mooi, nieuw dekbedovertrek.
—
Sinds half februari reis ik, samen met mijn vriendin, door Spanje. De komende (en hopelijk korte) tijd deel ik wat notities over Spanjes strijd tegen COVID-19. Op dit moment verblijven we in Jerez de la Frontera, in Andalusië.