La presidenta

Vanochtend werd er aangebeld, Alyssia opende de deur. Een man met mondkapje en handschoenen vroeg naar el presidente, de baas van het huishouden. Alyssia antwoordde: ‘Yo soy la presidenta’ met een zachte nadruk op de laatste a. Ik stond wat verderop, de man probeerde mijn blik te vangen, of ik hiermee akkoord was. Ik keek zo droog mogelijk terug. Hij vroeg iets over de leidingen, la presidenta wist van niets, zei ze. De man belde bij de buren aan.

Over de hele wereld worden grootste maatregelen uitgerold om de coronacrisis te bestrijden. Na jaren van pleidooien voor kleine overheden, herrijzen staten als mastodonten. Burchten zijn het, met muren van miljarden en kanonnen vol uitzonderlijkheden. De Spaanse regering heeft alle ziekenkosten genationaliseerd en geeft de burgers uitstel bij hun hypotheekaflossing. Op de website van El Mundo lees ik dat de overheid 200 000 millonester beschikking stelt voor de crisis. Ik moet een seconde rekenen en raadpleeg het woordenboek: inderdaad, het Spaans kent geen miljarden, maar spreekt van 1000 miljoenen. Deze taal is niet geschikt voor zulke bedragen.

Alyssia ging naar de supermarkt. Op het boodschappenlijstje krabbelde ik dat ik, el presidente, haar de toestemming had gegeven om het huis te verlaten. ‘Als je het leger tegenkomt, laat je dit maar zien.’ Ze fotografeerde het papiertje voor een leeg koelvak. Onze reis zullen we herinneren aan de hand van foto’s van lege straten, selfies op het balkon en grapjes die we moeten uitleggen. 

Ik kijk met een vergrootglas naar de dagen, overal probeer ik iets te zien dat de moeite waard is, dat het Doñana-park kan overtreffen of lange wandelingen door Cádiz en Sevilla kan vervangen. 

Vandaag was dat een briefje voor een koelvak zonder vlees.

Sinds half februari reis ik, samen met mijn vriendin, door Spanje. De komende (en hopelijk korte) tijd deel ik wat notities over Spanjes strijd tegen COVID-19. Op dit moment verblijven we in Jerez de la Frontera, in Andalusië.