Solo

Ik luisterde naar een concert van het Nederlands Studenten Jazz Orkest. Ze speelden veel soulmuziek en eindigden met een potpourri van verschillende nummers van Michael Jackson. Ik heb de King of Pop altijd een beetje treurig gevonden – een medley maakt het er niet beter op. Gelukkig was er ook echte jazz, met solo’s. Omwille daarvan ga ik graag naar jazzconcerten kijken; je kan zien hoe iemands solo zal klinken. Een jongen liep naar voren, hij speelde met een frons op zijn gezicht en leek de muziek vanuit zijn frontale cortex door zijn altsaxofoon te duwen. Het klonk zoals het er uitzag: intens, intelligent en diep serieus. Een beetje later stapte een trombonist naar voren die met zijn rechterheup wiegde op de maat van de muziek. Ook hier klopte het beeld met de klanken: het was een intiem moment, pakkend in zijn eenvoud en zuiverheid. 

De ingehuurde solotrompettist kwam nog een laatste nummer spelen, zelfzeker, met een complete technische beheersing van zijn instrument. Hij boog een beetje achterover en richtte zijn trompet naar boven. Ik moest denken aan de drummer die ik enkele maanden daarvoor zag in een jazzbar in Rotterdam. De enorme man zat achter zijn drumstel zoals ik me God voorstel op zijn troon: hij overheerste zonder al te veel moeite, uit de losse pols.

In de jazz zorgt controle voor vrijheid. Ik vraag me af of ik de geschreven taal, mijn instrument, wel half zo goed in de vingers heb als die drummer het zijne. Het komt er alleszins niet zo spontaan uit; ik corrigeer bijna alle woorden die ik schrijf en het meeste dat ik op papier smijt krijgt niemand ooit te lezen. (Dit misschien ook niet) Misschien ligt het aan mijn instrument: de taal laat, in tegenstelling tot een drumstel, wel correcties toe.