1.
Toen ik 14 was, werd ik het slachtoffer van een uitwisselingsproject: om mijn Frans te verbeteren ging ik een week logeren bij F. en zijn gezin. Deze leeftijdsgenoot zou ook een week bij mij logeren om zijn Nederlands te verbeteren. Hij moest mijn vriend worden.
Aldus geschiedde: aan het begin van de zomer kwam F. naar Vlaanderen. Het was een ramp. Hij zei niets. Geen Nederlands, geen Frans, geen woord. Op het einde van de zomer was het aan mij: ik reisde naar Nijvel af en met veel tegenzin sprak ik Frans. Ik sprak met zijn ouders, zijn zusje, met de hond en de cavia. Ik sprak Frans met iedereen, behalve met F. Wij waren geen goede vrienden.
We vogelden woordenloos een tactiek uit om die ondragelijk week zo snel mogelijk te laten passeren: slapen. We sliepen uren en uren. De avond werd nacht, de nacht werd ochtend, de ochtend werd de middag en dan stonden we langzaam op. Het was soms al 12u voordat we uit bed kwamen. Na het ontbijt (le petit déjeunuer) en de douche was het nog een uur later. Weeral een halve dag verder.
Op een ochtend was ik eerder wakker dan F., ik zat al een tijd met zijn vader en zusje aan de ontbijttafel toen hij eindelijk de keuken binnenslofte. Zijn gezicht was, zoals altijd, verborgen achter zijn enorme haardos. Als hij sprak, sprong de pluk haar die voor zijn lippen hing omhoog.
‘Ah’, zei zijn vader, ‘ook al wakker?’ Hij knipoogde naar mij en zei: ‘F. is altijd moe. Il est né fatigué.’
Ik ben het zinnetje nooit vergeten, il est né fatigué. Het ritme is prachtig. Als je met wat goede wil luistert, rijmt het zelfs: il est né fatigué. Hij is moe geboren.
2.
Voor mijn onderzoek naar de moeheid besloot ik met de moeheid zelf te spreken. We spraken af in een koffiebar. Het was pas achteraf dat ik de ironie van de plek begreep; het leek me een normale werkafspraak, en die houden wij, moeiige millenials, in koffiebars. De zaak was half leeg: bij de deur zaten twee jonge vrouwen over een computer gebogen. Aan een tafeltje tegen de muur zat een jongen wiens knikkende hoofd de maat van de muziek aan gaf. Niet veel later arriveerde de moeheid in de koffiebar: ze sleepte zichzelf naar binnen, haar schoenen schraapten over de grond, haar lange zwarte haren hingen voor haar gezicht. Ze diende zich aan als een energie zuigend zwart gat, als een langgerekte lamlendigheid. Ik bestelde haar snel een espresso. Ik vroeg niet of ze er eentje wilde.
‘Ik ben verbaasd,’ zei ik als verwelkoming, ‘verbaasd dat u een vrouw bent.’ Ik kreeg geen reactie. ‘Ik wil het gesprek niet beginnen met een discussie over gender,’ lachte ik, ‘maar moeheid lijkt me zoiets mannelijk. Als een penis die krimpt door de koude. Snap je?’ Ze zuchtte en sloeg haar espresso achterover. ‘Kan u vraag ook ien Frans stel?’ Ik drukte mijn verbazing uit dat ze Franstalig was en herhaalde mijn opmerking in het Frans. Ik voelde de energie uit mij wegstromen, maar weigerde aan de moeheid toe te geven. Ik was een man op een missie en mannen op missie zijn niet moe.
‘Je suis fatigué,’ mompelde ze.
‘Ja’, zei ik, ‘ja, dat weet ik, ik ook. Iedereen. Daarom zijn we hier. Om te achterhalen waarom iedereen moe is.’ Dat zei ik in het Frans. Ik stelde de vragen die ik voorbereid had. Waarom iedereen zoveel last van haar had. Wat het doel van de moeheid was. Wat haar endgame was. Ze zei alleen maar: ‘Je suis fatigué.’
‘Dat begrijp ik,’ zei ik in het Frans, ‘maar ik ben hier voor wat meer details.’ Ze haalde haar schouders traag op. Dit was verloren strijd: met sommige allegorieën valt niet te praten. Ik nam afscheid en besloot mijn onderzoek naar moeheid over een andere boeg te gooien. Bij het verlaten van de koffiebar zag ik de twee vrouwen zitten, hun ogen vielen bijna dicht. De jongeman met de muziek kwijlde terwijl hij met zijn hoofd tegen de muur in slaap was gevallen.Eens buiten voelde ik me alweer een stuk energieker. ‘Moe zijn, dat is een keuze,’ wist ik en ik besloot dat dat het resultaat van mijn onderzoek zou zijn.
Later ging ik naar bed. In de slaapkamer was het koud, de winter beet voor het eerst. Ik las wat, knipte mijn lichtje uit en staarde naar het plafond. Iedere vermoeidheid verdween: ideeën stroomden binnen, praktische bezwaren namen mijn gedachten over en de twijfel over mijn capaciteiten deed mij tollen. De moeheid had mij verlaten en de slaap zou mij bijgevolg niet snel overmannen. Of overvrouwen?
‘Als ik kan kiezen om niet moe te zijn, kan ik ook kiezen om wel moe te zijn,’ dacht ik hardop.
‘Non,’ klonk het aan mijn voeteneind. De moeheid verscheen uit het niets en ze vertelde dat moe zijn iets anders is dan slaap hebben. ‘Ik weet het ook niet meer,’ pufte ze in het Frans. De haren die voor haar mond hingen vlogen omhoog. Ik werd opgevuld door medelijden, sloeg mijn dekbed open en zei: ‘kom, leg je neer. Dan slapen we samen.’ Ze nam een pyjama uit mijn kast en kleedde zich uit. Pas toen de moeheid haar broek uittrok, zag ik haar gekrompen piemel. ‘Ik zei het toch,’ schaterde ik, ‘moeheid is als een gekrompen piemel.’ Ze knikte. Hij knikte en kroop bij mij in bed.
‘Je suis fatigue,’ fluisterde hij, ‘je suis né fatigué.’ Een schok ging door me heen.
‘F, c’est toi?’ Hij hoorde me al niet meer. De pluk haar danste op en neer op zijn lippen, een kleine snurk ontsnapte hem.
Deze column werd geschreven naar aanleiding van ‘I Identify as tired’, een avond over moe zijn. Op 13 december 2018 werd dit voorgelezen bij Adem Inn.